Het is een tweede pinkersterdag. We staan op een markt, de Utrechtse Fabriek. Vrouwlief heeft daar een kraampje en ik ben haar assistent.
Vlak voor sluitingstijd komt er een moeder met twee kinderen wat gehaast het kraampje binnen. Ze begint met twee handen door het kledingrek heen te spitten, terwijl ze als een getrainde commando met één oog haar kinderen in de gaten houdt.
De kinderen hebben waarschijnlijk de hele markt al gezien en richten wat verveeld hun aandacht op ons kraampje. Als ze wat van de tentoongestelde spulletjes verplaatsen, roept moeder vermanend: “Kijken doe je met je ogen hé?”. Terwijl ze een jurkje van het rek uit haar handen op de grond laat vallen en weer opraapt, neem ik het met een knipoog voor de kinderen op: “Dat doe jij toch ook niet?”
Er kan nog net een glimlach af. “Daar heb je een punt”, zegt ze en loopt snel door naar het volgende kraampje. Ik kan nog net zien hoe het tafereel zich daar herhaalt.